Post voor de mama, post voor Raketman, twee enveloppen op één dag. Het ziekenhuis.
Er moet een reden zijn waarom die pas na elf maanden hun factuur sturen, uitgetikt met een operatiescalpel: 48 centiemen om calcium te doseren, 56 voor de creatinine (voor de achtergrond van dat verhaal, zie Raketman).
Het zou mededogen kunnen zijn, rond ziekenhuisopnames hangt vaak de geur van angstzweet en de smaak van verdriet, of cynisme, wie weet er na al die tijd nog dat er inderdaad 20 doses xylocaine nodig waren bij de bevalling, en niet een paar minder?
Ach, we betalen met de glimlach, het is allemaal verteerd en verwerkt, en ik gebruik een van de enveloppes als bladwijzer in een boek dat zich aankondigt als this is a female text, en dat punt meteen helder maakt:
The sensation at nipple level is like a series of small shocks of static electricity, or some strange complication of needles and pins. Unlike feeding the baby, this process always stings, is never pleasant, and yet the discomfort is endurable.
Doireann Ní Ghríofa, A Ghost in the Throat
We hebben ook zo’n afkolfmachine in de kelder staan, nauwelijks gebruikt. Foto’s ervan staan op mijn telefoon, klaar om op te laden in tweedehands punt be, maar dat is nooit gebeurd. Van de mama die kolft zijn er geen foto’s, een tire-lait heet zo’n apparaat in het Frans, maar verder is er niets mooi aan.
Daarin vergist de mannelijke blik zich, lees ik. Het gaat – toch in dit boek – om een vrouwelijke drang zich nuttig te maken, nodig te zijn en noden te lenigen. Om een lichaam dat dienstbaar is, dat alles doet om leven te maken.
Ik was de roadie van onze machine. Ik spoelde, stoomde en kuiste, maakte gebruiksklaar, bracht ze op de juiste momenten naar de eigenaar van de te kolven borsten, evalueerde en bewaarde de productie. Ik pakte ze ook in de tas die ik aan de ingang van het ziekenhuis mocht afgeven, die zaterdagavond. Er mocht maar één ouder mee met het pasgeboren kind, en dat was de ouder met melk. Het werden uiteindelijk drie overnachtingen op een te kleine bank, aan 51.25€ ’t stuk zie ik nu, vol pension.
Alles komt goed. Dat was de mantra die we toen prevelden, dag en nacht.
Nu is Raketman meestal als eerste wakker. Zijn bed staat nog steeds naast ons, het groene lampje van zijn babysense verklikkingsapparaat (volstrekt nutteloos, dat weten we) pinkt geruststellend, en ik weet dat ik hem uit zijn bed moet halen voor hij Vosje, een kamer verderop, wakker maakt.
Hij lacht daarbij zijn liefste lach, nestelt zich tussen ons in, en slaapt verder. Hij wordt verwend.
Wanneer wat later iedereen toch wakker is, en Vosje zijn plek in het grote bed stormerderhand heeft veroverd, tussen mama en Raketman in, draaien de jongens zich eerst naar elkaar. Er wordt gelachen, geknuffeld en onhandig aan haar getrokken.
Lang duurt de vrede nooit. Vosje is rusteloos van aard, trekt dekens en knuffelbeesten weg, voert schijngevechten en gaat aan de haal met Boris, de knuffel van Raketman. In al dat gewoel komen altijd borsten bloot te liggen, waarop hij zich even neervleit. Ik zie het aan. This is a female text. Ze sluit haar armen om zijn hoofd, kust zijn kruin.
We staan op, ze spelen even samen, terwijl wij boterhammen smeren, alvast een appel in vier stukken snijden voor op school, een flesje maken, een vers karton melk uit de kelder halen. Let jij even op Raketman, vraagt Vosje wanneer ik hem voorbij loop, ik moet plassen.