Brian Dillon

Vosje zit met één knie op tafel, de tenen van zijn andere been gestrekt tot net niet de stoel waarop hij verondersteld wordt te zitten. Hij buigt voorover, de frons in zijn voorhoofd onzichtbaar voor ons. Het is zijn zesde puzzel deze zondagochtend. Een moeilijke, want 5+ en dat is hij nog niet, toch? Acht wil hij er maken, zo kondigde hij tijdens het ontbijt vastbesloten aan. We hebben ze achterin de kasten moeten zoeken, dergelijke puzzelmanie is zelden.

Ja, zucht hij vol contentement, wanneer hij het laatste stukje op zijn plaats legt. Toen ik drie jaar was is broertje al eens een keer dood geweest, hé (*). Het is niet eens een vraag. Mag ik een snoepje?

Ja, zeggen we tegelijk, niet goed wetend op welke zin we nu precies een antwoord formuleren.

Ik buig me over Raketman, het broertje in kwestie, we spelen één van zijn favoriete spelletjes. Hij glimlacht, ik lach terug, hij lacht wat breder, ik lach luidop, hij volgt, zijn ogen schateren mee, ons gelach krult omhoog door de kamer, vult elk gaatje dat pijn die dag, die week, dit leven al heeft gemaakt en mogelijk nog zal maken. Tot hij de hik krijgt.

Vosje, een kersenlolly in de mond, draait de stukjes van zijn zevende puzzel om, hoofdpersoon is Takel, de sullige, grappigste en liefste oom uit de Cars familie. Hij lacht een beetje mee.

‘For me, it is this smile – deriding the having and the not having, the pleasure and the pain, the sublimity and suffering of the human situation – that is the essence of humour.’ [..] The laugh of laughs, the risus purus, the laugh laughing at the laugh: a lucid, melancholy, consoling laughter, which is all we have at the last.

Brian Dillon, Suppose a sentence, citeert Simon Critchley, On Humour in een essay over een zin van Samuel Beckett.

Nee, zeggen we wanneer de laatste schater zich aan de gordijnen heeft vastgehaakt, vastbesloten daar te blijven, broertje is niet dood geweest. Hij bewoog niet meer, en wij waren in paniek, en plots waren er dokters en ambulances en jij moest je verstoppen, en toen was mama weg, en broertje ook. Het is ondertussen meer dan vier maanden geleden, en we vragen ons af wat Vosje nog allemaal meedraagt uit die moeilijke weken, en hoe zeker hij zichzelf durft te voelen: dat wat goed is – Cars, kersenlolly’s, genoeg puzzels om de hele tafel te vullen, mama en papa en broertje, zondagochtenden en lachen en gek doen – hoe zeker hij mag zijn dat het altijd zo zal blijven, en hoeveel zekerheid wij hem daarover toewensen.

Ja, zegt Vosje, nu is hij terug levend. Oef.

En van dit moment van onoplettendheid, waarin alles zou kunnen gebeuren, waarin de wereld zou kunnen verdwijnen in een wormgat of zich onverhoeds opmaken voor een replay van de big bang, profiteert Raketman om zich voor de allereerste keer van zijn rug op zijn buik te draaien. We hebben het niet gezien, we hebben deze mijlpaal gemist, maar we horen het, de rechterarm wil nog niet mee, frustratie maakt veel lawaai, dat doet het altijd.

Oh! roepen we allemaal tegelijk, verbaasd en opgelucht, iemand raapt Raketman op, een ander pakt Vosje in de armen en samen dansen en zingen we wat de radio ons op dat moment aan verlossing biedt.

Achteraf, iemand ververst een pamper, een ander proeft de patatjes voor en Vosje kijkt stil voor zich uit, een puzzelstukje in de hand, wenst niemand van ons zich iets anders toe.

(*) Vosje verwijst naar de ziekenhuisopname van Raketman, in zijn allereerste levensweek. Dat verhaal vindt u hier.

2 gedachtes over “Brian Dillon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s