J.M.A. Biesheuvel

Het houten gebinte van het koor ziet eruit alsof het pas gisteren is herschilderd. In het beige, met pilasters in groen, geel, oranje, rood en misschien nog een paar andere fletse tinten, ik ben niet zo goed in het herkennen van kleuren. Het ziet er in elk geval vreemd vrolijk uit.

Een maand geleden, bij de begrafenis van mijn moeder, heb ik niet op de kerk gelet. Mijn aandacht ging toen naar de urne voor me, en de plavuizen aan mijn voeten. Maar nu zit ik naast mijn vader in een gewone misviering. Aan het begin ervan werd mijn moeder genoemd, samen met die ene andere overledene van de parochie. Straks krijgen we een kaars mee naar huis.

Ik prevel zonder aarzelen de vaste formules, al is het meer dan dertig jaar geleden dat ik nog een mis bijwoonde. Deze rituelen blijken in mijn ziel te zijn verankerd, het maakt niet uit dat ik ze ooit uit het diepste van mijn hart heb verfoeid. Rechtstaan, weer gaan zitten, de priester die zijn armen spreidt, niets is veranderd. Het doet me denken aan de verhalenbundel van J.M.A. Biesheuvel, ook dertig jaar oud, die ik gisteren kocht.

Wij zijn een goddeloos volk en wij zijn daar trots op, misschien juist te meer omdat we vroeger niet goddeloos waren. Nu kan het zijn dat iemand ons vanuit de hoogte beschermt en zo iemand schijnt er inderdaad onder ons volk te zijn. Er is een man in de hoofdstad en die gaat soms aan zijn raam staan, de legende zegt dat het raam altijd open is, midden in de nacht komt die man uit bed en gaat aan het raam staan en geeft ons de zegen. (…) Niemand heeft de man ooit gezien terwijl hij zegende en velen van ons menen dat wij een dergelijke zegen niet nodig hebben.

J.M.A. Biesheuvel, Over de moeilijkheid van het zegenen (uit De Angstkunstenaar)

Ik behoor tot een minderheid, zei de tweedehandse boekenman, bijna niemand hier in Vlaanderen kent Biesheuvel. Het is een cadeau, zei ik. Voor iemand die zich nog meer minderheid voelt dan ik.

Ook de mensen in de kerk zijn nog dezelfde, vermoed ik, al zijn ze net zo goed dertig jaar ouder. Destijds waren ze nog de wankelende zekerheid van de macht waar ik moedeloos tegenaan schopte, nu een groepje dat zichzelf probeert heruit te vinden. Ik hoor nederigheid in de preek, compassie in de voorbeden, en een voorzichtig maar zelfzeker pleidooi voor een vrije kerk, los van het instituut. Nog even, en ik vind deze mensen sympathiek.

’s Namiddags, op een terras in de Antwerpse binnenstad, kijken we naar de mensen, op deze laatste dag van de Antwerp Pride nog net iets kleurrijker dan anders. Vosje lacht gewoontegetrouw naar iedereen. Hij gaat zich later van deze periode niets herinneren, de eerste jaren leef je van moment tot moment, van dag tot dag. Hoe hij zijn eerste stapjes probeert te zetten, door zijn eerste boekjes bladert, het bestaat alleen maar in het nu. Hij is een absolute minderheid, alleen maar zichzelf, beschermd door een warme kring van liefde.

Mijn vader vindt het onnatuurlijk, zo alleen te moeten leven, zegt hij, zonder schild tegen de werkelijkheid. Er zijn meer manieren waarop zijn vrouw hem mankeert, dan hij zich eerst kon indenken. Hij heeft het nodig, denk ik. Minderheden hebben het nodig. Genegenheid en compassie, en iemand die ’s nachts, wanneer iedereen slaapt, Biesheuvel leest en aan zijn open raam gaat staan en de wereld zegent.

6 gedachtes over “J.M.A. Biesheuvel

  1. Ik kan soms grondig jaloers zijn op mensen die een geloof hebben. Altijd iemand die je om hulp kan vragen, altijd iemand om de schuld te geven, altijd een bestaansreden en nooit helemaal alleen zijn. Dat is een zegening toch…
    Mooi stuk Dirk!

Plaats een reactie