Geheim dagboek (11)

19 viii 22

Het is een frisse ochtend, en voor straks wordt regen voorspeld. De beukenblaadjes knisperen onder de wielen van mijn fiets, ik vermoed herfst, maar dat is vast omdat ik een regenjas heb aangetrokken.

Ik ben nooit goed geweest in tijd. De schrijfvakantie die ik me de afgelopen weken heb gegund maakt dat alleen maar duidelijker. In het boek kan een luttele seconde pagina’s in beslag nemen, of een hele winter nestelt zich knusjes in een enkele paragraaf, en dan is dat zo. Bovendien schrijf ik dat boek niet chronologisch, en spring ik dartel doorheen de vertelde tijd alsof het niets is.

Het is ook niets.

Van alle illusies die ons bewustzijn ons influistert is tijd de meest rekkelijke. Een biologische klok – als orgaan – hebben we niet, enkel een ritme dat zich baseert op verwachte veranderingen. De nood aan eten, de zin om te slapen, het einde van de werkdag.

Verandert er veel, dan gaat de tijd snel. Toch volgens die metrische tijd waaraan we gewend geraakt zijn, daarin vliegt de tijd. Maar nee dus, als er veel gebeurt, dan gaat ze net traag. Breed.

En zo kom ik aan op kantoor voor ik het weet, en blijkt mijn vakantie voorbij.

20 viii 22

Zaterdag!

22 viii 22

De dromen waarmee ik wakker word (zonder wekker, maar met kleine kinderen, een kamer verderop), gaan vaak ongemerkt over in de dag, en af en toe vergis ik me in de wereld waarin ik vertoef. Zo werd ik deze nacht beroofd door een louche verkoper, aan wie ik net vol trots en arrogantie mijn prachtige appartement had laten zien, waarna ik de deur vergat op slot te doen.

De hele dag klop ik op mijn zakken, op zoek naar mijn portefeuille, wil de politie bellen.

Tot ik besef dat ik de nacht voordien verantwoordelijk was voor de dood van een onbekende. Het was een ongeluk, edelachtbare.

23 viii 22

Ik fiets weer, het is luxe om op zo’n fietsende ochtenden stukjes als deze te schrijven, toch al in mijn hoofd. Een zwarte jongeman die op honderd meter voor het Klein Kasteeltje met zijn matras op het hoofd voorbij wandelt, doet me beseffen dat mijn hoofd het vandaag zonder helm doet.

Wat een gevaarlijk leven.

En dat ik net Stilte is mijn moedertaal heb gelezen, van Sulaiman Addonia, over een leven dat zich afspeelt in een vluchtelingenkamp waar deze jongeman misschien ook gepasseerd is, en The naked don’t fear the water, van Mathieu Aikins, waarin de economie van het vluchtelingenschap van binnenuit wordt beschreven.

Ik vloek binnensmonds op al mijn white men’s privileges en de onrechtvaardigheid en de machteloosheid en het gemak waarmee ik me daar bij neerleg, en stukjes bedenk op de fiets.

Bijna rijd ik door het rode licht.

29 viii 22

Het kan de knieblessure van twee jaar geleden zijn geweest, of toch gewoon de tijd die tikt, maar het beeld dat ik van mezelf heb wanneer ik hardloop is niet langer dat van de elegante, soepele loper – gespierde benen, blik gefocust, ademhaling helemaal onder controle.

Nee, nu ben ik me erg bewust hoe ik mijn proprioceptie zintuig inzet – dat vertelt me feilloos waar elk onderdeel van mijn lichaam zich bevindt – en mijn nociceptie, het zintuig dat me vertelt waar ik precies welke pijn heb. Zintuigen die dat zich onhandig voortslepende lichaam weer thuis brengen.

Bij zinnen.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s