De tweede wet van Raketman

Wat je loslaat, valt. Of net niet.

Raketman, zeven maanden en half oud

Zesentwintig centimeter.

Bij benadering, dan toch. Van schouder tot vingertop, de meetlat naast de arm.

Het is een grijper, Raketman. Een reiker, met een diepe overtuiging dat groeien een actief werkwoord is, zoals in uitrekken en veel wilskracht, en voortdurend kantelen vanuit het door een pamper gedempt stuitje. Hij geraakt er overal mee. Het mes naast mijn bord. De bril op mijn neus. De warme koffie op het zwarte fifties bijzettafeltje aan de andere kant van de sofa. De beyblade burst van Vosje.

Wat hij al in zijn handen houdt, kan niet meer worden gegrepen. En dus laat hij de dingen los.

Ze vallen.

Hij kijkt hoe dat gebeurt. Hoe ze zich uit zijn handen losmaken. Kantelend, rollend, of pardoes. Welk traject ze afleggen. Hoe ze landen, sommige stil, andere met een zucht of een klap. Hoe ze verder tuimelen, rollen, schuiven. Hij lacht.

We staan in bewondering. Zo onthecht, dat lukt ons niet.

Maar dan kijkt hij even op, overweegt zijn opties en gaat ervoor. Hij reikt. In zijn wereld hangen alle voorwerpen met een onzichtbaar touwtje aan zijn lijf vast. Soms heeft hij een verlengstuk nodig, maar ook dat is steeds voorhanden. Een ouder, zijn broer. Alles is een vangnet.

Loslaten is niet de manier om wat dan ook te laten verdwijnen. Wat je loslaat, komt terug.

Een gezin, twee volwassenen en twee kinderen, woont op de hoek van mijn straat. Het is niet bepaald een herbergzame plek. Hobbelig trottoir, geen beschutting tegen regen en wind, de bushalte aan de overkant van de straat onbereikbaar.

Ze zijn er al een tijdje, toch overdag. Het voetpad is er breed, en wanneer ik er voorbij loop, Raketman warm ingeduffeld in zijn buggy, knuffel stevig in de handen, registreer ik ze nog nauwelijks. Ik lijk een subtiel onderscheid te maken tussen bedelaars en echte daklozen, er zijn in ellende nu eenmaal meer categorieën dan in geluk. De hoeveelheid medeleven die ik te geven hebben is beperkt en afgemeten, zo blijkt.

Maar nu hoor en zie ik: het klapperen van twee borden Le port du masque est obligatoire! – Het dragen van een mondmasker is verplicht!, op een zielige manier vastgemaakt aan hun steunmuur. Een slecht geïmproviseerd afdakje. De regen striemt, iedereen haast zich, de bedeltas staat verlaten en stil een metertje voor hun natte deken.

Ik wil liever niet dat Raketman nat wordt. Het is een beetje een onnozele bekommernis, de jongen is niet van papier maché, en hij lacht naar de paar druppels die onder de kap van zijn buggy waaien. Hij zal ze wel willen grijpen, vermoed ik, dat is toch wat hij in bad doet.

Terwijl ik Raketman, afgeleid door een speelgoedje dat voortdurend ik ben een leeuw zegt, uit zijn laagjes kleren pel, vraag ik me af wat ik nu eigenlijk met die tegenstelling doe. Voel ik schuld? Dankbaarheid? Opluchting? Ben ik boos? Op de maatschappij, de overheid, dat gezin zelf? Bang dat ik straks door onheil allerhande daar zelf ga belanden? Ze me zullen beroven? Jaloers op hun onthechtheid?

Niets van dat alles, eigenlijk.

Ik moet het loslaten, denk ik, het van me afschrijven, dat is mijn vangnet, anders blijft het ongemak. Ik buk me naar het leeuwtje, dat me vanop de grond ik ben blij en mijn hart slaat snel toeroept. Raketman is vooral blij met de bijtring aan het dier. Er moet iets zijn wat we niet willen dat kinderen begrijpen, denk ik, daarom maken we zo’n vriendelijke versies van roofdieren voor hen.

Of net niet.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s