Ik hou van de zomer.
Dan slaan ze hier de terrasdeuren open, spreiden een Sole Mio deken uit op het gras, en zetten me neer. Een gloednieuwe parasol beschermt me tegen de zon, en ik krijg wat blokjes en een treintje om mee te spelen. Braafjes, dan kan papa ongestoord zijn stukje schrijven.
Hij zit wat verderop, in shorts en een afgewassen t-shirt vol kevers. Uit de boombox op tafel komt jazz, hij kijkt geconcentreerd naar een scherm, en grabbelt af en toe in een doos nootjes van de Colruyt. Veel meer heeft hij niet nodig, lijkt het.
De deken – ze moet oud zijn, er zit een gat in – het gras, de tuin, voor mij is dit een nieuwe plek. Een uitbreiding. In huis heb ik een box en een speeltapijt, en ook het verzorgingskussen is van mij. Mijn ruimte, waar de dingen gebeuren op mijn voorwaarden.
Het zijn nog losse vlekken, die ik niet kan verbinden. Kruipen is moeilijk. Mijn benen zijn sterker dan mijn armen, of andersom, in elk geval beweeg ik makkelijker achteruit dan vooruit. Of misschien zit het in mijn hoofd, nu al: dat terrein veroverd moet worden, en daarna verdedigd. Maar het begint me te lukken. Nog even, en ik sluip, dicht tegen de grond, overal naartoe, ga kasten opentrekken en de orde verstoren.
Papa staart nu voor zich uit, alsof hij het gevaar voorvoelt. Ik stop met mijn blokjes tegen elkaar te slaan, en zoek oogcontact. Ik moet hem intens aanstaren, dan gaat hij naar mij kijken. Hij glimacht naar me, zie je wel dat die truuk werkt. Ik rol me op mijn buik en trek aan de grassprietjes langs de deken. Je moet dat ook eens proberen. Het is zacht, een beetje fluwelig, met een scherp randje.
Ik verveel me.
Gelukkig schijnt de zon ondertussen op een hoek van mijn deken. Die lichtplek is een mooi doel, maar papa staat recht en pakt me op. Wat gaan we doen? Hij weet het zelf niet goed, we wandelen even door de tuin en dan maar weer naar binnen, het is te warm voor hem, en hij zet me neer op mijn speeltapijt.
Daar heb ik absoluut geen zin in. Soms wordt een vertrouwde plek in één keer beklemmend, en wil je er weg. De open tuindeuren en de gordijnen vooraan, dicht om de warmte buiten te houden, maken het verschil. Ik begin te wenen. Het is moeilijk om me te laten vallen hier tussen al mijn rommel, ik heb hulp nodig. Papa legt me op mijn buik, gezicht naar de open ruimte. Hij blijft in de buurt, en ik doe mijn best. Ik wil naar hem toe kruipen.
Misschien moet ik eerst wat eten voor het me lukt. Misschien lukt het me nooit, al steekt hij zijn armen naar me uit. Ik zweet hier binnen al even erg als buiten, en wil wenen wanneer hij opstaat. Hij gaat een flesje voor me maken, ik hoor hem bezig. Ik draai rond mijn as en neem een autootje van mijn tapijt. Het komt allemaal goed.
We eten buiten, aan de tafel waar zijn scherm nog staat. Ik word helemaal zen van de warmte van de melk, zijn geur van geroosterd zweet, en de vogels die ik nu pas voor het eerst hoor. Wanneer het flesje bijna op is, sluit ik mijn ogen. Papa leest voor wat hij heeft geschreven.
Het gaat over mij, is het laatste wat ik begrijp. Dan val ik in slaap, en verdwijn in een ruimte die nog groter is, vol met zacht gras, snelle auto’s, en op de achtergrond een beetje jazz.
Ik hou van de zomer.
Liefs,
Vosje
Zonder winter geen zomer, maar ook ik ben gek op de zomer.
Zonnige groet,
Vosje is geboren tijdens een hittegolf, met een warme nazomer er achteraan … Winter lijkt niks voor hem te zijn.